Mezelf opvoeden

Gepubliceerd op 29 december 2018 om 15:10

Wat zou ik dát graag doen!  Terug in de tijd gaan van mijn eigen jeugd.  Maar dan zoals ik nú ben en wat ik nú weet!!  Ik zou er mijn ziel en zaligheid voor over hebben, om mezelf op te kunnen voeden en inzicht te kunnen geven.  Niet dat ik het slecht heb gehad.  Zéker niet!!  Ik heb een prachtige jeugd gehad.  Daar valt niets van te zeggen.  Maar als je als kind 'high sensitive' bent,  was het een verkeerde tijd om in op te groeien.  Tegenwoordig is dat allemaal wel makkelijker.

Ik was op 4-jarige leeftijd al op de hoogte van geestverschijningen.  Niet dat ik dat tóen al wist.  Het enige dat ik wist, was dat ik verschrikkelijk bang was in het donker.  Mijn moeder wist dat wel, maar wist niet wat ze er aan moest doen.  Ze plaatste zo'n bollampje met daaraan een stekker, die je meteen in het stopcontact kon doen.  Je kent ze misschien nog wel.  Het zorgde ervoor dat het niet helemaal pikkedonker was in je kamer.  Het was alleen erg vervelend, dat het ook weer voor enge schaduwen zorgde.

Zodra mijn moeder het grote licht had uitgedaan, dook ik onder de dekens, tot diep aan het voeteneind.  Dat ik niet de moord gestikt ben, is me een raadsel.  's Zomers kon ik altijd lekker lang boven de dekens blijven, omdat het dan lang licht bleef.  Ik had er dan ook geen last van.  Maar 's winters, als het al donker was als je naar bed moest...

Zodra ik helemaal aan het voeteneind van mijn bed was, weggedoken onder de dekens en er niets meer van de kamer te zien was , hield ik mijn adem in.  Het duurde niet lang voordat het begon...  Het getik van hakken op het zeil.  Alsof er iemand liep.  En die iemand was níet mijn moeder...  Ik sliep op één kamer met mijn jongste zusje, maar die leek nergens last van te hebben.  Die sliep altijd als een roosje.  Zo ging het avond aan avond.  Je besefte toen nog niet dat je je slaap hard nodig had, maar ik had van angst natuurlijk helemáál geen slaap.  Ik kon alleen maar luisteren naar dat angstaanjagende getik.  Ik had natuurlijk niet het lef boven de dekens uit te komen, want ik wílde helemaal niet weten wat het was.

Soms móest ik even naar boven om adem te gaan halen, want echt veel lucht kreeg je niet, als je óók nog eens paniekerig was.  Ik kan me niet meer herinneren waarom en na hoeveel tijd (waarschijnlijk na maanden)  mijn moeder  me op een nacht van onder het voeteneind vandaan trok, om me weer gewoon op mijn kussen te leggen.  Het licht was aan en ik weet nog dat ik een diepe zucht slaakte.  Zelfs mijn vader kwam er later nog bij in zijn pyama.  Geweldig vond ik het.  Als kind denk je blijkbaar heel kortzichtig, dat besef je pas als je ouder wordt, maar de opluchting is dan zó groot, alsof je er gewoon vanuit gaat dat het licht elke nacht aan gaat blijven en paps en mams naast mijn bed staan.  Maar dat bleek al snel een desillusie.  Ik weet nog dat er een koud washandje over mijn gezicht werd gehaald en mijn haren - die op mijn voorhoofd plakten - uit mijn gezicht werden gestreken.  Heerlijk opgefrist en ontspannen, realiseerde ik me niet lang daarna, dat ze de kamer weer uit slopen en het licht werd uitgedaan.  En wég was ik weer!  Als een wegschietende salamander lag ik meteen weer opgekruld onderaan het voeteneinde.

Ik dácht er niet aan dat ik de volgende dag weer naar school moest.  Ik dácht er niet aan dat ik de volgende dag de hele dag niet vooruit te branden was.  En ik dacht er nog minder aan dat mijn ouders zich zo'n zorgen maakten dat ik zo slecht at.  Het was zelfs zó, dat mijn moeder de nonnen van de kleuterschool vroeg er een beetje op te letten, dat ik tussen de middag mijn brood opat.

Ik zal het nooit vergeten.  Het trommeltje met die ene witte boterham, een stukje snijkoek en een sinaasappel.  Plús een flesje melk, met daarin een héél klein beetje chocola, zodat de melk zo'n gore kleur kreeg.  Brrrr...!  Als ik dáár nog aan denk...  Vind je het gék dat ik niks wilde.  Ik moest elke middag overblijven, omdat ik met de schoolbus naar school gebracht werd.  Toentertijd was er geen school in het dorpje waar ik opgegroeid ben.  Er wás er wel één, maar dat was een openbare school en dat was toen helemaal uit den boze als je katholiek opgevoed werd.  Dus...  bleef er niets anders over dan naar een school die verder weg was, met als gevolg dat je moest overblijven.  En dát was een ramp voor mij.  Later hoorde ik verhalen uit de buurt, dat ik na mijn eerste schooldag uit de schoolbus sprong en de hele kaai om mijn moeder geroepen heb hihi...

Maar goed, even terugkomend op die boterham op die bewuste middag.  De nonnen gingen meestal tussen de middag weg en kwam er een hele lieve juffrouw om op ons te passen.  Ik voelde me dan meteen beter, als die nonnen weg waren.  Die waren altijd zo kattig!  Maar qua eten maakte het niet uit.  Ik pakte wel net als de andere kinderen mijn trommeltje, maar dat bleef onaangeroerd op tafel staan.  De juffrouw vroeg vriendelijk of ik geen honger had en verlegen als ik toen was, schudde ik alleen maar met mijn hoofd.  Ze wreef even over mijn rug en liep weer verder.  Maar als ik dacht er zo vanaf te komen, dan had ik het écht goed mis.

Ik zag de nonnen weer binnenkomen en klein als ik nog was, ik zag meteen dat één van de twee met de juffrouw sprak en daarbij in mijn richting keek.  Ik dook in elkaar toen ze rechtstreeks op me afkwam en mijn trommeltje open deed.  Ze haalde nijdig de boterham eruit en propte 'm gewoon in mijn mond.  'Het moet nou maar eens over zijn met die flauwekul.  Je gaat nú eten!' Ik kauwde op het grote stuk brood dat achter was gebleven in mijn mond, maar kon het niet wegkrijgen.  Tot overmaat van ramp liep ze niet weg, maar blééf naar me staan kijken.  Ik maalde en maalde op het stuk brood tot het één klompje was, maar als ik probeerde te slikken begon ik te kaken.  'Je slikt het nú door!!  Hóór je me kleine snotneus!!' zei ze gebiedend met die akelige stem.  Maar het wilde niet lukken.  Iedere keer als ik probeerde te slikken, kwam het stuk brood meteen weer terug, waardoor de tranen in mijn ogen sprongen.  Niet dat ik ging huilen, maar je kunt het vergelijken met verslikken.

'Als je nu óók nog gaat huilen, dan ga je het hók in!' snauwde ze.  'Het hók staat al open!  En dan kun je dáár gaan zitten, nét zo lang tot die boterham op is!'  Je begrijpt misschien dat dát voor een meisje van 4 héél erg beangstigend klonk.  Maar wát ik ook probeerde, de hap die ik in mijn mond had, kon ik met geen mogelijkheid doorslikken.  Ik zag alleen nog maar dat donkere hok voor me, waar ze me in wilde duwen.  Dus dat hielp niet écht om me aan het eten te krijgen.  Gelukkig zag ze op een gegeven moment wel in, dat ik het écht niet weg kreeg en liet me éindelijk met rust.

Het gekke was, dat ik het thuis niet eens durfde te vertellen.  Bang dat ik van mijn moeder óók nog eens een standje zou krijgen, omdat ik wéér niet gegeten had.  Pas toen ik van school af was, vertelde ik het haar en ik herinner me nog goed dat ze toen nóg woest werd op het gedrag van de non.  Ik hoor haar nóg zeggen:  'O kind, had dat alsjeblieft tóen gezegd.  Ik had haar wel mores geleerd!!'

In ieder geval had ik er weer een angst bij.  Als ik 's nachts éindelijk in slaap viel, werd ik weer badend in het zweet wakker, als ik gedroomd had over het donkere hok waar ik in opgesloten zat...

 

Als ik dan bij mezelf zou zijn, zoals ik nú ben en wat ik nú weet, dan zou ik haar hebben kunnen beschermen tegen die doordringende angst.  Die angst die niemand zag.  Niemand voelde.  Ik zou haar in het donker bij me gehouden hebben, zodat ze niet meer bang hoefde te zijn.  Het is nog angstaanjagend als je volwassen bent, laat staan als je zo klein bent en bang bent voor het onzichtbare.

Iemand die me vast zou houden en ík die zou weten waarom ik bang was, terwijl ik dat zelf nog niet wist.  Want ik weet nú dat het opgelost zou zijn door alleen maar aanwezig te zijn.  Iemand bij me te voelen.  Tastbaar.  Niet bang zijn voor 'iets' dat er niet was...  Want als het eenmaal licht was, was alle leed geleden.  Ik dacht niet meer aan de nacht.  Ik ging naar school.  Iets wat ik niet graag deed.  Maar als ik eenmaal weer thuis was, was ik niet meer te houden.  Veilig, beschermd.  Altijd mensen in de buurt.  Ik wilde alleen nog maar naar buiten, waar de zon scheen en alle nachtelijke herinneringen uitwiste.  Waar het wapperende gras in de wind op me wachtte.  Het glinsterende groen, doorweven met het geel van de boterbloemen.  Dán leefde ik weer!  Dan was ik het gelukkigste kind dat ooit had bestaan.  Met mijn buurmeisje lieten we ons lachend in het hoge gras vallen, om meteen weer op te staan en na een poosje rennen we ons weer lieten vallen.

Als kind dácht je er niet eens aan, dat er ook weer een nacht kwam.  Ik leefde op dát moment.  Je dacht niet na over wat er komen ging.  Alleen díe minuut.  Alleen dát moment.  Momenten van puur geluk.  En dat gevoel bleef.  Net zo lang tot 's avonds het licht uitging en ik weer wegdook tot aan het voeteneind.

Alle onschuld verdween als sneeuw voor de zon.  Het donker nam weer bezit van me en de hakken op het zeil namen mijn hele wezen in beslag.  Als een opgerold bolletje dat strak stond als een gespannen touw, ademde ik moeilijk in de veel te kleine tent.  Maar het deerde me niet.  Als ik maar niet kon zien wie er in de kamer was.

Tóch kwam er een moment dat ik lucht nodig had.  Ik presteerde het meestal 's morgens gewoon wakker te worden aan het voeteneind, maar die ene keer kon ik het óndanks mijn angst niet meer uithouden.  Ik kroop langzaam naar boven, totdat alleen mijn hoofd boven de dekens uitkwam en haalde hijgend adem met mijn ogen stijf dicht.  Met de bedoeling zó weer onder te duiken.  Maar het was een reflex.  Alsof ik geroepen werd.  Dát was het moment dat voor altijd op mijn netvlies zou blijven.  Zodra ik mijn ogen opende zonder dat ik dat wilde, zág ik het niet alleen, ik hóórde het ook...

Een zachtjes kloppen.  Recht voor me, in de ruimte van de dakkapel, zag ik een man die met de knokkels van zijn vingers tegen de muur klopte.  Alsof hij klopte om binnen te mogen komen.  Ik zag zijn lichte broek, donkere overhemd, smal postuur en zijn donkere krullen.  Alleen zijn gezicht kon ik niet onderscheiden.  Er zal misschien een minuut voorbij zijn gegaan, voordat ik in uiterste paniek weer wegdook onder de dekens en er voor de rest van de nacht niet meer onder vandaan kwam.

'Mama?' vroeg ik meteen toen ze me van onderaan het bed naar boven had getrokken.  'Er was een man op mijn kamer vannacht...'  Ik zag hoe ze schrok, maar zich meteen weer herstelde.  'Dat kan niet moppie.  De ramen zijn dicht.  Er kan nooit iemand op je kamer komen.  Misschien ben ik het wel geweest.  Ik ben vannacht nog even bij je wezen kijken.'  Ik voelde haar hand door mijn verwarde haren, waarna ik meteen weer haar stem hoorde dat ik op moest staan.  Maar terwijl ik omhoog kwam, deed ik niet méér dan op de rand van mijn bed zitten.  'Nee mama, jij was het niet.  Jij draagt toch nooit een broek...' 

Een paar dagen later hoorde ik mijn vader tegen mijn moeder zeggen:  'Zal die kleine dan tóch gelijk hebben gehad?  Ik ben wél ineens mijn ring kwijt...'  Als klein meisje realiseerde ik me wel dat ze er dus samen over hadden gesproken.  Maar ik wist óók dat de man die ik gezien had nóóit zijn ring had kunnen stelen.  Waaróm ik dat wist?  Geen idee.  Het zal het gevoel van dát moment wel zijn geweest.  Alleen als kind denk je niet na over het 'hoe en waarom'.   Alleen dat je bang bent...

Als ik nu terug in de tijd kon gaan, had ik mezelf in mijn armen genomen en sussend gezegd hebben:  'Dat was de slaapengel lieverd, die met zijn toverstokje je oogjes dicht wilde doen.'  En ik zou bij haar gebleven zijn.  Nét zo lang tot ze met haar hoofd op het kussen zou slapen...

Door een veel tekort aan slaap, werd ik regelmatig ziek.  Mijn moeder deed er alles aan om me genoeg vitaminen binnen te laten krijgen.  Het enige dat ik 's avonds at, was een aardappeltje geprakt met appelmoes.  Ik zou d'r nu niet meer aan moeten denken.  Ik was dan ook een gratenpakhuis en zelfs de dokter kwam er aan te pas.  Deze lachte erom en zei tegen mijn moeder:  'Niks met het meisje aan de hand hoor.  Zo gezond als een vis.  Leg maar een kaakje op de hoek van de tafel, als ze honger krijgt pakt ze het wel.  Niet dwingen, het komt vanzelf wel weer goed.

Ik zie haar nog naar me kijken.  Bezorgd en het er duidelijk niet mee eens.  'Maar ze slaapt zo slecht dokter.  Ze is bang in het donker!'  'Tja mevrouwtje, dat hebben zoveel kinderen.  Hou maar een lampje aan, dat helpt altijd wel,' was zijn lachende antwoord.  Verder werd er niets aan gedaan.  Dat was tóen.  Moet je zien wat er tegenwoordig overhoop gehaald wordt als een kind niet naar behoren functioneert.  Hele wetenschappers worden er op los gelaten.  Maar het 'onzichtbare' is geen wetenschap.  Voor artsen is het een gesloten boek.  Als het wetenschappelijk niet aantoonbaar is, dan bestaat het niet.  En dat is de grootste fout die ze kunnen maken!

We zijn nou eenmaal niet allemaal hetzelfde.  Je hebt een groot gedeelte mensen, die daar gewoon te nuchter voor zijn.  Mensen die niet dat 'gevoel' hebben.  Een gevoel dat verder gaat dan het onwrikbare 'tastbare'.  Mensen die niet 'high sensitive' zijn, zullen ook nooit iets in die richting ervaren.  En als je het niet ervaart, ís het er ook niet!  Maar dan ook niet open staan voor ervaringen van anderen.  'Je bent gek'  of   'rijp voor een psychiater of gekkenhuis'  zijn de meest voorkomende reacties.  Juist die mensen zijn ook ongevoelig voor medeleven en begrip voor anderen.  Vaak leven ze hun 'materialistische' wereld en zijn alleen bezig met het zichtbare.

Toch zijn er ook mensen die 'wéten',  maar zich er voor omdraaien.  Angst??  Ja, zéker weten ángst!!  Ik heb het ervaren.  Mensen die hetzelfde zagen als ik.  Op hetzelfde moment.  Het gekke is dat ik meteen wéét en de ander er meteen een praktische verklaring voor heeft.  Iets anders kan het niet zijn...  Ik ken ook iemand waar ik vreselijk om moet lachen.  Een boom van een vent, die 'wéét',  maar niet wíl 'wéten'.  'Mij niet gezien,' zegt ie dan.  'Als er een vent in m'n huis loopt, kan ik 'm een oplawaai verkopen, maar een geest kan ik niet slaan.'  Dan lig ik helemaal in een deuk.  Zó'n grote, stoere vent!  En daar draait het dus om.  De meeste mensen weten niet hoe ze er mee om moeten gaan, dus bestaat het gewoon niet.  Struisvogelpolitiek.  Maar hoe graag wil een stervende zich ergens aan vast kunnen houden?  Weten wat er gebeurt als het leven wegglijdt?  De 'nuchteren' onder ons zeggen  'Dood is dood!!  Klaar!!  Er is níks meer!!  Maar als er maar érgens een link is, dan is er angst voor de dood...

Als je 'geest' ervaringen hebt, wéét je dat er meer is dan het 'zichtbare' leven.  En als je daar eerbiedig mee omgaat, is er niets om bang voor te zijn.  Ik zal het tóch wel van iemand hebben, want ik weet nog dat mijn moeder zei, dat mijn opa - haar vader - óók altijd van die spookverhalen had...

Láter ja, toen kon ik er over praten met haar.  Zelfs nog op late leeftijd, toen mijn vader pas overleden was.  'Zo raar,' zei ze glazig in de verte starend.  'Vannacht lag papa naast me en ik zag hem opstaan om naar de w.c. te gaan.  Maar hij was... zo wazig...'

Terwijl de tijd vorderde en ik op een leeftijd kwam, dat plezier hebben met vriendinnen belangrijker was dan wat dan ook, begon de angst te slijten.  Zéker toen de nieuwe teckelpup bij me mocht slapen.  Het leed leek geleden.  Er was geen plaats meer voor angst of nachtmerries en leefde mijn leuke leven.  Zonder zorgen.  Zonder angst. 


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.